Zeer interessant is het om eens na te denken welke gevolgen externe ontwikkelingen zoals globalisering kunnen hebben op programma’s. Ofwel: programmamanagement in de glazen bol. Lynda Gratton heeft een boek (De werkrevolutie) geschreven waarin zij zich die vraag stelt voor organisaties in het algemeen. Ik neem de vijf krachtenvelden (‘shaping forces’), waarvan zij stelt dat deze van grote invloed zullen zijn op de manier waarop we in de toekomst gaan werken: technologie, globalisering, demografie, samenleving en energiebronnen. Ze beschrijft de trends niet alleen in abstracties, maar ze werkt een aantal mogelijke scenario’s uit rondom het werken en leven van fictieve mensen in 2025. Het interessante van haar scenario’s is dat zij zowel pessimistische als optimistische onderscheidt met heel concrete beschrijvingen van werkers op een dag in 2025. Ook vindt zij dat mensen een keuze hebben om te anticiperen op deze ontwikkelingen.
Krachtenvelden: technologie, globalisering, demografie, samenleving en energiebronnen
Wat betreft technologie ziet zij onder andere een voortdurende groei van technologische capaciteit, productiviteitsgroei, wereldomvattende verbindingen tussen mensen, digitale kennis en steeds meer virtueel werk (naast veel routine werk dat voor een groot deel overgenomen wordt door technologie). Globalisering leidt onder andere tot een 24-uurs economie, kostenbesparingen, verstedelijking, en verdere groei van India en China. Demografische krachten leiden tot een toenemende levensduur, wereldwijde migratie, opkomst van generatie Y, terwijl veel babyboomers arm oud zullen worden. De kracht van de samenleving leidt volgens Gratton tot minder vertrouwen in instituties, krachtiger vrouwen en meer uitgebalanceerde mannen en een toename van passieve vrijetijdsbesteding. De kracht van de energiebronnen tenslotte leidt tot stijgende energieprijzen, cultuur van duurzaamheid en ontheemding van grote groepen mensen. Dat dit alles bij elkaar grote invloed op het werken heeft lijkt me duidelijk. De vraag is echter welke?
Programma’s en technologie
Je kan in ieder geval veel meer werkplek onafhankelijke programma’s draaien. Dit vergt uiteraard van de programmamanager omgaan met virtuele teams. Ook de planning en monitoring van programma’s kunnen veel meer virtueel gebeuren. Datzelfde geldt voor het omgaan met stakeholders. Die kunnen veel dichter op het programma komen, zij zullen dit ook doen via social media als blijkt dat hun belangen geraakt worden. De programmamanager moet er rekening mee houden dat zijn programma ook “opener” zal zijn. “If you can’t lick them join them” en “resistance is futile” is hier het devies. Programmamanagers zullen mee moeten en veel virtueler moeten communiceren.
Programma’s en globalisering
Programma’s behoeven zich al helemaal niet meer te houden aan landsgrenzen. Daarmee zal een programmamanager wel meer rekening moeten gaan houden met juridische, en culturele verschillen. Gecombineerd met het verminderen van fysieke contacten legt dit een nog zwaardere last op de samenwerkingsvaardigheden van alle bij een programma betrokkenen. Taalverschillen, verschillen in gewoonten, wettelijke verschillen, deze zullen allemaal van invloed zijn op de interacties in en rond een programma. Zorgvuldigheid en inlevingsvermogen zijn dan kwaliteiten waarop een beroep zal worden gedaan. Programmamanagement was al geen 9-5 werk, dat is door technologie en globalisering al helemaal niet meer het geval. Zowel het uitvoeren van een programma als de verdere ontwikkeling van het vak vergt flexibiliteit in bereikbaarheid, plek van werken, stijl van omgaan met anderen etc.
Programma’s en demografie
Meer jongeren met andere vaardigheden en verwachtingen zullen traditionele manieren van communiceren en werken veranderen. Jongeren zullen meer buiten de gebaande paden werken, meer voor de inhoud dan voor hiërarchie gaan. Zij zoeken binnen en buiten de organisatie naar informatie en netwerken. Zij zullen lak hebben aan bureaucratische regels. Daar kunnen programma’s ook al niet goed tegen, maar dat zal versterkt doorzetten. De programmamanager zal de jongere moeten zien te binden aan zijn opgave, telkens opnieuw. Daarnaast zal hij eventuele generatieverschillen binnen het programma aan moeten pakken. Ook al geen gemakkelijke opgave.
Programma’s en samenleving
Culturele veranderingen laten een programma niet per definitie onaangeraakt. Onder programmamanagers vind je al veel vrouwen, dat zullen er alleen maar meer worden. Maar ook verdergaande individualisering enerzijds en behoefte aan “erbij horen” anderzijds zal maken dat mensen op zoek gaan naar autonomie, maar ook naar binding aan een programma en de mensen die daarbij horen. Vooral door binding aan de inhoud, aan de opgave waar het programma voor staat. Daarmee kan een programma invulling geven aan de levensvervulling van de jongere professional. Dat leidt ertoe dat de programmamanager voor die behoefte continue aandacht moet hebben. Anders gaat de medewerker naar een ander programma of project.
Programma’s en energiebronnen
De uitputting van fossiele brandstoffen gaat wel degelijk iets betekenen. In programma’s zullen toch minder lichtzinnig afspraken worden gemaakt waarvoor mensen telkens een reis moeten ondernemen om elkaar te treffen. Dat wordt enerzijds vergemakkelijkt door de technologische mogelijkheden, maar anderzijds gewoon afgedwongen door de omstandigheden. Oog tot oog ontmoetingen zullen minder worden, omdat dat gewoon erg veel kost dan wel niet meer mogelijk is.
Daarnaast zullen programma’s ontstaan die juist als thema hebben de energiebronnen. Dus bestrijdingsprogramma’s van verontreinigingen en innovatieprogramma’s om de milieuproblemen te lijf te gaan zijn de programma’s van de toekomst. Voor de programmamanager betekent dit meer dan een normale interesse voor milieuproblemen en hun mogelijke oplossingen. Innovatie en creativiteit is dan een eigenschap waar programmamanagers erg veel behoefte aan zullen hebben. Het stimuleren van gezamenlijke creativiteit zal noodzakelijk zijn. Het voordeel is wel dat veel meer mensen over de gehele wereld doordrongen zullen zijn van de absolute noodzaak hiervan om te kunnen overleven. De technologie maakt het ook weer gemakkelijker om die wereldwijde creativiteit aan te boren.
De professional
Eén van de consequenties die Gratton schetst voor de professional in deze ontwikkelingen is dat de professional zich op een wereldmarkt beweegt. Misschien concurreert hij nog lokaal, maar zijn professionaliteit zal niet alleen lokaal worden bepaald. De opdrachtgevers en topleiders hebben over de grenzen gekeken en willen de hoogste kwaliteit. De programmaprofessional zal die kwaliteit ook over de grens moeten halen. Wil hij/zij dat succesvol doen dan moet hij/zij ook wat brengen. Dat betekent dat Nederlandse ervaringen op wereldschaal gepresenteerd moeten worden om mee te tellen.
Daarbij constateert Gratton dat we terecht komen in een arbeidsmarkt die niet veel waarde hecht aan algemene en oppervlakkige kennis. Om in de toekomst mee te kunnen komen, is diepgang nodig. Dat is in een wereld van meer oppervlakkigheid (globalisering) en snelheid een tegenstrijdigheid. Die diepgang is alleen verkrijgbaar door veel oefening (expertise) die ondersteund en getoetst wordt door een community of practice. En dat moet de professional allemaal zelf organiseren.
Flexibiliteit in expertise
En ook dat is niet genoeg. Een professional kan nu wel heel goed zijn in programmamanagement, de ontwikkelingen gaan zo snel dat dat vakgebied opeens niet meer veelgevraagd is. Dan moet je kunnen schakelen naar een andere competentie/vakgebied. Om in 2025 mee te kunnen moet je niet alleen bepalen welke vaardigheden en kennis waarschijnlijk waardevol zullen zijn maar zo roept Gratton uit: “u moet er voor zorgen dat u diepgang verwerft op meer dan één terrein. Met andere woorden: u moet er ook rekening mee houden dat u ook goed wordt in een andere expertise.
Lynda Gratton, De Werkrevolutie, Het Spectrum: 2011.