Met veel genoegen heb ik dinsdag de presentatie van Leiderschap van de programmamanager* bijgewoond. Daarbij heb ik zeer genoten van de inleiding van Leon Witvliet die de termen bricolage en bricoleur sterk aanbeval aan de auteurs, Björn Prevaas, Jo Bos en Helmuth Stoop. Het boek omvat bijna 400 pagina’s, dat zal ik over enige tijd bespreken. Nu gaat het mij verder om de term bricoleur.
Al eerder is deze term gevallen toen ik de bijeenkomst over gedeeld eigenaarschap met Liesbeth Schipper heb besproken. Zij ziet de bricoleur als een archetype voor personen die deel uitmaken van een programmateam. In essentie betekent bricolage volgens haar dat teams o.a. vaardigheden in huis moeten hebben om met de middelen die al aanwezig zijn, de oplossing te maken die een programma vergt. Dat is in tegenstelling tot de architect die iets geheel nieuws ontwerpt, speciaal voor een bepaalde gelegenheid.
Vernieuwing met bestaande spullen?
Nader denkend over dit begrip is bij mij een vraag opgedoken: in een programma dat gericht is op een grote verandering en vernieuwing is het een positieve vaardigheid dat je zoveel mogelijk bestaande spullen gebruikt. Dat voelt als een tegenstrijdigheid.
De term is oorspronkelijk gelanceerd door de cultureel antropoloog Lévi Strauss. Hij ziet de bricoleur als “vaardig in het uitvoeren van een groot aantal diverse taken, maar hij maakt deze taken niet ondergeschikt aan de beschikbaarheid van ruwe materialen en instrumenten aangeschaft om een project te realiseren zoals een technicus doet”. Ook Karl Weick schrijft dat de instrumenten van de bricoleur geen relatie hebben met een bepaald project. “De instrumenten en materialen betekenen datgene waarvoor ze in het verleden zijn gebruikt.” Uiteraard kan de bricoleur met bestaande middelen een vernieuwing realiseren. Maar de claim van Schipper dat daarmee meer verbinding ontstaat en succes sneller zichtbaar wordt, lijkt mij toch enkele stappen te ver.
Bricoleur is ook een doe-het-zelver
Een laatste waarschuwing om zomaar het woord bricoleur over te nemen komt uit een definitie van bricolage door de Academie Française wanneer deze organisatie stelt dat het om werk gaat van een niet-professionele amateur of werk van middelmatige kwaliteit. Ook wel een doe-het-zelfver genaamd.
- Bjorn Prevaas, Jo Bos en Helmuth Stoop, Leiderschap van de programmamanager, Management Impact, 2018